Banner-top

 

Klamper Klassieker

Dat de redactie van de Klamper zich niet alleen bezig hield met bijzondere
waarnemingen bewijst onderstaand stukje uit De Klamper (toen nog onder de
werknaam “Natuurlijk”) van mei/juni 1977.
De tekst is origineel, zonder wijzigingen.

 

“DE BRANDNETEL”

BrandnetelLangs wegen en dijken, in vochtige bossen, waar puin gestort is, overal vind je ze, als er maar veel stikstof in de grond zit.
De grote brandnetel komt talrijker voor dan de kleine. Haar bladeren zijn 4—8 cm. lang, aan de voet hartvormig en aan het eind toegespitst en ze hebben een grofgezaagde rand. Aan weerszijden liggen de beruchte brandharen. Deze brandharen spuiten gif in de huid bij aanraking. Dit gif heeft een eiwitachtige stof, die de jeuk veroorzaakt en een stof die de branderige pijn tot gevolg heeft.
Als men de brandnetel kookt wordt het gif vernietigd. De jonge planten worden dan ook wel als spinazie gegeten. Het bevat veel vitamine C en ijzer.
De brandharen zijn bedoeld om plantetende dieren op een afstand te houden, maar enkele rupsen bijv. de Dagpauwoog en de Kleine Vos trekken zich daar niets van aan en doen zich tegoed aan die smakelijke bladeren.
De grote brandnetel is tweehuizig, d.w.z. dat men op één plant óf alleen mannelijke óf alleen vrouwelijke bloemen vindt.
De vruchten worden door de wind verspreid. Het gebeurd daardoor weleens, dat er een brandnetel op een knotwilg en soms zelfs in een dakgoot groeit. Dit wordt een toevallige epifyt genoemd. Een epifyt is een plant die op een andere plant leeft, zonder dat hij voedingsstoffen van zijn gastheer onttrekt.