Geboren in Etten-Leur in 1901 en overleden in Bakel in 1992 is Jan Vriens beter bekend in het oosten van Noord-Brabant dan in zijn geboortestreek. Toch zullen veel van onze leden de naam wel herkennen als grondlegger van de collectie van ons Natuurmuseum.
Onlangs kreeg onze secretaris van een onbekende gever een krantenknipsel (Brabants Dagblad 1982) in de bus dat een mooi inzicht geeft in de persoon én de gedrevenheid van Jan Vriens. Lees hier het volledige artikel.
Jan Vriens wil natuurmuseum in Etten-Leur
Wie biedt er meer voor uniek “overschot” opgezette dieren?
Ergens in het Oost Brabantse Asten staat een garage tjokvol opgezette dieren. Waar drie auto’s zouden kunnen staan, bevindt zich nu een unieke particuliere verzameling waar elk natuurmuseum trots op zou zijn. In zijn Natuurstudiecentrum en museum te Asten heeft eigenaar Jan Vriens geen plaats voor de prachtige witte poolvossen, reeën, wolven en meer soorten opgezet spul.
Als het aan Vriens ligt komt Zijn “overschot” in Etten-Leur terecht, het dorp waar hij 81 jaar geleden werd geboren. Jammer genoeg kan de gemeente hem geen ruimte aanbieden. Maar zo gauw er iemand met iets op de proppen heeft Etten-Leur een natuurmuseum dat vele bewonderaars zal trekken. Dat verzekert Jan Vriens, die het zonde vindt dat zijn zorgvuldig opgebouwde verzameling onzichtbaar in een garage moet staan.
Onder natuurkenners is Jan Vriens befaamd geworden door zijn boeken, artikelen, bijdragen op radio en tv én zijn goed bezocht museum in Asten. Toch staat het beste materiaal uit Jans privébezit niet in dit museum. Dat staat gek genoeg in zijn garage. Vriens wil daar verandering in brengen. Hij heeft al wat opgezette dieren uitgeleend aan de Vereniging voor Vogel- en Natuurbescherming Etten-Leur. Deze club beschikt nog niet zo lang over een eigen gebouw aan de Lange Brugstraat. Omdat er geen andere mogelijkheden bestaat, zijn er plannen om het verenigingsgebouw te veranderen in een museum. Weliswaar klein, maar met kwaliteit.
Geen waterhoofd
Naast de heren Hofmans en Martens, die hun vlinders en schelpen willen uitlenen, vond men Jan Vriens bereid wat beschikbaar te stellen. Maar als het aan Vriens ligt, komt er in Etten-Leur een “echt” natuurmuseum. Het gebouw van de plaatselijke vereniging leent zich daar niet zo voor. “Het is een leuk huisje, maar veel te klein. Daar helpt geen uitbouw aan. Dat wordt een kind met een waterhoofd. Het moet iets moois, iets groots zijn”, droomt Jan.
Hij zou een natuurmuseum in Etten-Leur op gang willen brengen met zijn verzameling. “Als ik daar een paar jaar geleden van start had kunnen gaan, was het al lang een druk museum geweest. De beesten die nu in mijn garage staan, zijn mooier, duurder en interessanter dan hetgeen in mijn museum in Asten staat. En Etten ligt aan die grote weg hartstikke goed, uitstekend bereikbaar. Men moet er maar ‘ns over denken”.
Als het gemeentebestuur van Etten-Leur of particulieren inderdaad wat voelen voor een natuurmuseum, hebben ze aan Jan Vriens als grote chef een hele beste. Niet voor niets werd hij bekroond met een ridderorde en kreeg hij de prijs van verdienste van de Milieufederatie. Jan werd in 1901 geboren in Etten, op de plaats waar de diligences halthielden en de paarden werden verwisseld. Zijn vader was eigenaar van het toen Hotel de Oude Zwaan geheten etablissement aan de Markt. De enige hotelgasten waren wat marechaussees, de zaak dreef voornamelijk op het restaurant en de slagerij die er in die tijd nog aan verbonden was. Jan heeft Etten nooit vergeten, ook al sleet hij er alleen zijn jeugd. Hij houdt zich danig op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen en komt er nog regelmatig.
Al op jonge leeftijd raakte Jan Vriens geïnteresseerd in de natuur rond Etten. Later zou deze omgeving hem inspireren tot het schrijven van zijn eerste boek. Die belangstelling voor de natuur kwam vooral door zijn vader die er verstand van had en hem enthousiast maakte, en door zijn opa, een groente en fruitkweker die interessanter kon vertellen over een rups in de sla dan menig biologieleraar over tijgers in India.
Toen vader Vriens het in Etten niet meer zag zitten en “iets moderners” wilde, vertrok de familie naar Helmond. “Dat pas een stad, dacht mijn vader. Nou, dat is het nog steeds niet”, zegt Jan Vriens lachend. Hij mocht naar een pensionaat in Maastricht, waar hij het uiteindelijk het onderwijzers bul haalde. Pas later, na vier jaar lesgeven in de Haagse Schilderswijk, kreeg hij de neiging om als biologieleraar voor de klas te gaan staan, onder meer op hbs’en in Tilburg en Helmond.
Bezige bij
Maar liefst 54 jaar heeft Jan Vriens lesgegeven. Tussendoor vond hij nog tijd voor andere zaken. Hij schreef onder meer 32 boeken, stond aan de basis van de veertigdelige serie “Wat leeft en groeit” en gaf zo’n duizend lezingen. Daarnaast was hij via een studie Nederlands in contact gekomen met mannen als Anton Coolen en Anton van Duinkerken. Zij werden huisvrienden, evenals vele toneelspelers. Deze groep stimuleerde hem tot het schrijven van succesvolle toneel stukken en openluchtspelen. Om dat hij nog wat tijd over had, bemoeide Vriens zich ook intensief met het atletiekgebeuren in Oost-Brabant.
Op natuurgebied werd Vriens een autoriteit. Voldoende in ieder geval om tientallen malen via radio en televisie over bepaalde onderwerpen uitleg te geven. Onlangs nog werd hij ingeschakeld door de burgemeester van het Gelderse Brummen, het dorp waar een excentriekeling zonder vergunning honderdduizenden opgezette dieren verborg. Men wilde van Vriens weten wat nog de moeite waard was om te bewaren. Veel soeps trof Vriens niet. “Het was echt amateuristisch, prutswerk. Die opgezette beesten lagen gewoon in stervenshouding”.
Presteren
Toen hij 72 jaar was geworden vond leraar Jan Vriens het welletjes. “Ik ben ermee gestopt omdat ik de laatste twintig jaren toch ook nog wat wilde presteren op een ander vlak”, zegt de nog steeds in goede gezondheid verkerende conservator. Om zijn hobby: wat meer cachet te geven, Vriens had inmiddels al heel wat opgezette dieren en ander materiaal verzameld, wilde hij negen jaar geleden een museum beginnen. Een plaats waar zijn bezittingen tot hun volle recht zouden komen.
Jan hoorde dat er in Asten een oude boerderij zou vrijkomen. “Toen ik advies vroeg aan een soort consulent voor natuurmusea, zei de man: Dat wordt niks, Asten. Daarvoor ligt het niet centraal genoeg en in Eindhoven is er al een Vogeltjesmuseum. “Daar was ik het niet mee eens natuurlijk, Den Haag ligt excentrisch. Als je daar in een klein straatje een museum moet zoeken, ben je uren kwijt. Iemand die naar Asten komt en aan de eerste de beste naar het “natuurmuseum” vraagt, krijgt gelijk te horen waar het ligt. Dat kan niet missen. En die concurrentie... Het Vogeltjesmuseum in Eindhoven is allang kopke onder. Dat heb ik voorspeld. En wij hebben “t gered”.
“Leuk tevreden”
Jan Vriens is terecht trots – “leuk tevreden”, zegt hij zelf - op zijn museum en zijn bijdrage om er iets fatsoenlijks van te maken. Per jaar komen er tegenwoordig meer dan honderdduizend bezoekers. De stichting huurt de boerderij van de gemeente voor een symbolisch bedrag van nog geen dubbeltje per maand, terwijl het onderhoud en het personeel - mensen van de sociale werkplaats Helmond - worden betaald door de overheid. Op die manier blijft de exploitatieopbrengst, ruim twee ton per jaar, vrijwel helemaal over voor aankopen en kleine verbeteringen aan het museum.
Al tweemaal werd het museum, beheert doof een stichtingsbestuur, uitgebreid. De eerste keer kwam prins Bernhard opdraven om een extra aanbouw te openen, terwijl later Dries van Agt een zoogdierenafdeling officieel van start liet gaan. Met beide heren heeft Jan Vriens een speciale band. Prins Bernhard schonk hem eens de huid en het gewei van een hert, terwijl Vriens lang geleden als leraar aan Van Agt op school enige beschaving bijbracht.
De Brabander denkt dat het succes van zijn museum te danken is aan de kwaliteit van het materiaal en de wijze waarop bezoekers worden rondgeleid. “Je hebt van die musea met veel papier en pedagogisch materiaal. Maar er komt geen mens. Daar beginnen de rondleidingen met veertig man en eindigen ze met tweeën. Bij mij is dat andersom. Je moet de mensen boeien, stof hebben. Niet laten zien hoeveel meeldraden er op een bloem zitten. Nee, gewoon vertellen waar ze interesse voor hebben, vertellen over levensruimte, levensgemeenschap en biologisch evenwicht”.
Met zijn opgezette dieren, ervaring en enthousiasme zou Jan Vriens ook in Etten-Leur een goed natuurmuseum op gang kunnen brengen, daarvan is hij overtuigd. “Daar zit zeker toekomst in. Ik zou daar mijn schouders wel onder willen zetten”.
Verschenen in Brabants Nieuwsblad van zaterdag 2 oktober 1982
Tekst: Jan Bas
Foto: Pierre van de Meulenhof