De Kerkuilen in ons werkgebied hebben het zwaar gehad in 2021.
In vorige jaren was gemiddeld zo’n 50% van de nestkasten bezet en vlogen er alles bij elkaar een dertig jonge kerkuilskuikens uit. In 2021 kwamen we niet verder dan een bezettingsgraad van nog geen 40% en maar 17 jongen.
Dat beeld is in heel Brabant ongeveer hetzelfde, soms wat beter, soms nóg slechter.
Hoogstwaarschijnlijk heeft dat te maken met de koude periode vroeg in het voorjaar, waarbij er ook nog eens een aardig pakje sneeuw lag dat maar langzaam verdween. Hierdoor lieten de muizen zich lang niet zien en waren voor de Kerkuil onbereikbaar.
Daar komt nog bij dat Kerkuilen maar nauwelijks een vetreserve opbouwen, dus als er een aantal dagen niet gegeten kan worden, leggen ze al snel het loodje.
Steenuilen deden het (veel) beter.
Een heel ander beeld was bij onze Steenuilen te zien. Daar waren de kasten voor 27% bezet (gemiddeld 34%) en konden we 51 jongen noteren (gemiddeld 33).
We kunnen stellen dat 2021 voor de Steenuilen een bovengemiddeld goed jaar was.
Dat de bezettingsgraad aan de lage kant was is vooral te verklaren uit het feit dat we de laatste jaren behoorlijk wat nieuwe kasten opgehangen hebben (bijna 20), die nog niet door de steenuilen “ontdekt” zijn (daar kan wel een paar jaar overheen gaan).
Verschillen.
Vanwaar deze opmerkelijke verschillen?
Uiteraard was het weer en de sneeuw voor allebei de uilensoorten hetzelfde, maar het grote verschil is het menu. Kerkuilen eten eigenlijk alleen maar muizen (98% van het voedsel is muis), vooral veldmuizen, maar ook spits- en woelmuizen.
Steenuilen eten veel gevarieerder. Als er weinig muizen beschikbaar zijn schakelen ze over op andere kleine zoogdieren, kleine vogels, reptielen, amfibieën en insecten. Daardoor zijn ze minder kwetsbaar als er eens weinig muizen zijn.